Alle softbalposities uitgelegd
Sporten en activiteiten
Coaches leggen uit wat de negen posities in softbal zijn en welke vaardigheden de spelers moeten bezitten om uit te blinken.
Bij softbal staan twee teams om beurten op de plaat, slaan ze de softbal weg en proberen ze punten te scoren voor hun team. Een wedstrijd bestaat uit zeven innings. In de eerste helft van een inning, ook wel de 'bovenste helft' genoemd, is het uitspelende team aan slag en is het thuisteam het verdedigende team. In de tweede helft (of 'onderste helft') van de inning is het thuisteam aan slag terwijl het uitspelende team in de verdediging speelt en probeert te voorkomen dat het aanvallende team scoort.
De negen verdedigers hebben elk hun eigen positie en verantwoordelijkheden, met unieke vaardigheden voor elke positie. Hieronder leggen drie softbalcoaches van de National Collegiate Athletics Association (NCAA) de verantwoordelijkheden en vaardigheden voor elk van de negen posities in het softbal uit.
(Gerelateerd: Alle honkbalposities uitgelegd)
Veldposities bij softbal
1.Pitcher (werper)
Elke slagbeurt bij softbal begint met de pitcher. Deze speler staat in het midden van het binnenveld, op de werpplaat, een rechthoekige rubberen mat op de grond met een afmeting van 61 bij 15 centimeter. De werpplaat ligt 13 meter vanaf het achterste punt van de thuisplaat, waar de slagspeler en de catcher staan (meer over deze spelers lees je verderop in dit artikel). Het spel begint wanneer de pitcher de bal naar de thuisplaat gooit.
Bij fast-pitch softbal gooien de pitchers hun worpen met een hoge snelheid en een ronddraaiende armbeweging, ook wel de windmolen genoemd. Bij deze beweging maakt de werpende arm een grote cirkel terwijl de pitcher een stap naar voren zet met het tegenovergestelde been van de werphand. Op het moment dat de voet van de pitcher de grond raakt, werpt deze de bal onderhands weg naar de catcher op de thuisplaat.
Softbalpitchers kunnen verschillende typen worpen gooien:
- 'Fastballs', de meestvoorkomende worp, worden recht en snel gegooid.
- 'Rise balls' zien eruit alsof ze recht worden gegooid, maar gaan tijdens hun vlucht omhoog, zodat ze eindigen boven de slagzone.
- 'Drop balls' doen het tegenovergestelde: ze zien er aanvankelijk uit als een fastball, maar omdat ze een specifieke spin meekrijgen, buigen ze vlak voordat ze de handschoen van de catcher bereiken af naar beneden.
- 'Curveballs' en 'screwballs' maken tijdens hun vlucht een draaiende beweging waardoor de softbal zijdelings beweegt als hij de slagspeler nadert.
- 'Changeups' zien eruit als fastballs, maar komen langzamer aan dan fastballs.
Joanna Hardin, hoofdcoach softbal bij de universiteit van Virginia, zegt dat de beste pitchers doelgericht ballen gooien met afwisselende snelheden. Ze zegt dat als een pitcher alle ballen met dezelfde snelheid gooit, de slagspelers de worp – hoe snel deze ook is – kunnen 'timen' en de bal hard spelen.
"Hoe meer variatie je aanbrengt in de snelheid, hoe beter je slagspelers in het ongewisse kunt houden", zegt ze. Wanneer een pitcher ballen met verschillende snelheden naar beide zijden van de plaat kan gooien, moeten slagspelers langer wachten om op elke pitch te reageren. Die fractie van een seconde van twijfel kan ervoor zorgen dat de slagspeler de bal niet goed op zijn knuppel kan krijgen, zegt ze.
Maar de taak van de pitcher zit er na het gooien van de bal nog niet op. De pitcher moet ook grondballen en pop-ups fielden in het binnenveld. Een aantal daarvan worden direct naar hem geslagen, maar hij heeft ook te maken met korte grondballen langs de eerste en derde honklijn.
Als pitchers hun wendbaarheid perfectioneren en snel kunnen sprinten naar korte grondballen en deze kunnen fielden, maakt dit de taak van de binnenvelders makkelijker, aldus Bridget Orchard, hoofdcoach softbal aan de Villanova University.
"Als je pitcher geen ballen ver buiten de werpheuvel weet te fielden, moet de derde honkspeler veel harder werken en alles halen, van korte stootslagen tot harde grondballen die voorbij het derde honk worden geslagen", zegt ze.
Maar als de pitcher snel bij die ballen is, kan de derde honkspeler (of de eerste honkspeler, voor ballen die over de eerste honklijn worden geslagen) zich focussen op het fielden van ballen die harder of verder worden geslagen.
Aan het begin van de wedstrijd wordt de pitcher die op het veld gaat staan de 'startende pitcher' genoemd. De coach van een team kan op elk moment gedurende de wedstrijd de starter uit het veld halen en wisselen voor een vervangende pitcher.
(Gerelateerd: Bekijk de beste softbalschoenen van Nike)
2.Catcher (achtervanger)
Catchers zitten gehurkt achter de thuisplaat om hun voornaamste taak uit te voeren: het vangen van de bal die de pitcher werpt. Maar ze hebben nog allerlei andere taken, waarvan sommige minder voor de hand liggen, aldus Hardin.
Behalve het vangen van aangegooide ballen, geven catchers tekens aan de pitcher over wat voor bal deze moet gooien en waarnaartoe. Als een slagspeler de bal het buitenveld in slaat, werken catchers samen met de midden-binnenvelders (de korte stop en de tweede honkspeler) om te roepen waar spelers zich moeten opstellen om de bal terug te gooien. De catcher moet ook de thuisplaat dekken en de bal naar het tweede en derde honk gooien om lopers uit te maken die proberen een honk te stelen.
(Gerelateerd: Een honkbalbroek wassen)
Zelfs met al die actie is een van de belangrijkste taken van de catcher om de wedstrijd op het juiste moment te pauzeren door om een time-out te vragen, zegt Hardin.
"De meest doeltreffende catchers weten op welk moment ze om een time-out moeten vragen", zegt ze. "Ze zien het tempo van de pitcher. Ze zien of de routines van de pitcher gehaast zijn of als de hartslag van de pitcher omhoog gaat, dus ze weten wanneer ze om een time-out moeten vragen en wat ze dan moeten zeggen."
Tijdens een time-out mag de catcher naar de rubberen mat gaan om met de pitcher te praten. Hier kan de catcher een worstelende of overhaaste pitcher helpen om zich te herpakken en weer evenwicht en focus te vinden.
Goede catchers kunnen er ook voor zorgen dat een worp er beter uitziet dan hij werkelijk is door de bal op een bepaalde manier te vangen, zegt ze. Door hun handschoen iets te verschuiven terwijl ze een bal vangen, kunnen catchers het doen lijken alsof een bal die uit of in is, een strike is. Dit wordt 'pitchframing' genoemd.
"Catchers kunnen veel strikes stelen door de aangegooide bal op een bepaalde manier te vangen", zegt ze. "Ze weten hoe ze elke pitch er goed kunnen laten uitzien zodat de scheidsrechter je het voordeel van de twijfel geeft [bij 'close pitches']."
3.Eerste honk
Deze binnenvelder staat bij het eerste honk. Wanneer de bal naar hem op de grond wordt geslagen, moet de eerste honkspeler de bal fielden en het eerste honk aantikken voordat de loper het honk bereikt en veilig is.
Daarnaast moet hij worpen van de andere binnenvelders vangen. Wanneer er geen lopers van de tegenpartij op het honk staan en een grondbal wordt geslagen naar de tweede honkspeler, derde honkspeler, korte stop of pitcher, gooien die binnenvelders de bal naar de eerste honkspeler, die deze moet vangen met minimaal één voet op het eerste honk. Als dit lukt voordat de slagspeler het eerste honk bereikt, is de slagspeler uit.
Vanwege deze verantwoordelijkheid worden spelers op het eerste honk vaak getraind in het vangen van ballen en dragen ze meestal een iets grotere handschoen om ballen te kunnen vangen die hoog of wijd worden gegooid of stuiteren voor hun handschoen.
4.Tweede honk
De standaardpositie van de tweede honkspeler is rechts van de eerste honkspeler, tussen het eerste en het tweede honk. Deze spelers moeten heel veelzijdig zijn, zegt Orchard. Ze moeten snel en wendbaar zijn, moeten zo nodig het eerste én tweede honk kunnen dekken, en moeten zowel worpen uit het buitenveld vangen als grondballen en hoge ballen fielden.
"Ze hebben een goede bovenhandse gooi, net iets minder goed dan de korte stop", zegt ze.
Dit is omdat de korte stop (verderop gedetailleerder beschreven) langere ballen moet gooien vanaf de andere kant van het tweede honk naar het eerste honk.
Tweede honkspelers hebben ook een belangrijke rol bij het maken van een dubbelspel: wanneer een loper op het eerste honk staat, zullen teams proberen om zowel de loper als de slagspeler in hetzelfde spel uit te maken wanneer een grondbal wordt geslagen. En tweede honkspelers vormen vaak een belangrijk onderdeel bij zo'n dubbelspel.
Als de bal bijvoorbeeld naar de pitcher, korte stop of derde honkspeler wordt geslagen, zullen deze binnenvelders de grondbal fielden en naar het tweede honk gooien. De tweede honkspeler of korte stop staat in de buurt van het honk in afwachting van de bal om hem te vangen, het honk aan te tikken en de bal vervolgens snel naar het eerste honk te gooien in de hoop de loper die de grondbal had geslagen, uit te maken.
Als de bal in dezelfde situatie naar de tweede honkspeler wordt geslagen, zal die de bal overspelen naar de korte stop om twee spelers uit te maken, of het honk zelf aantikken om vervolgens de bal naar het eerste honk te gooien.
Tweede honkspelers werken ook samen met korte stops in een leidende rol, vertelt Amanda Chidester, assistent-softbalcoach aan de University of Michigan. Wanneer een bal naar het buitenveld wordt geslagen, moeten deze middelste binnenvelders communiceren waar spelers zich moeten opstellen, zodat de verdediging de bal terug kan gooien naar het binnenveld om te voorkomen dat lopers het volgende honk bereiken.
5.Korte stop
De gebruikelijke positie van de korte stop is tussen het tweede en derde honk. Deze moet in een groot gebied allerlei soorten ballen fielden, legt Orchard uit. Als een grondbal zachtjes net rechts van de pitcher wordt geslagen, moet de korte stop naar voren gaan, de bal fielden en snel naar het eerste honk gooien om de loper uit te maken.
De korte stop moet ook grondballen fielden die scherp geslagen worden net links van de handschoen van de derde honkspeler, in een gebied dat de '5-6 hole' heet, vernoemd naar de algemene scorekaartterminologie: de speler op het derde honk wordt aangeduid met een '5' en de korte stop met een '6'.
Wanneer de bal daarheen wordt geslagen, moet de korte stop hem fielden terwijl hij naar rechts loopt. Vaak gebeurt dit met de handschoen dwars voor het lichaam, waarbij de bal backhands wordt gestopt en vervolgens in de andere richting wordt teruggegooid om te proberen de loper naar het eerste honk uit te maken.
Het is belangrijk dat korte stops deze ballen niet alleen fielden, maar dat vooral soepel en vlot doen, aldus Orchard, gezien de korte afstand tussen de honken.
"Veel mensen zijn bekender met honkbal, waar de honken wat verder uit elkaar staan: 27,5 meter", zegt ze. In dit geval kan de korte stop meer tijd hebben om een grondbal verkeerd aan te nemen, zich te herstellen en de loper alsnog uit te maken. "Maar als je bij softbal de bal niet vlot kunt pakken, is de kans groot dat de loper veilig is, omdat het eerste honk maar 18 meter ver is."
Naast de fysieke skills die korte stops nodig hebben: snelle voeten om grondballen te pakken en snelle handen om de bal snel weg te gooien, moeten doeltreffende korte stops ook goed kunnen communiceren, zegt Hardin.
"De korte stop moet over het binnenveld rennen tijdens een slagbeurt. Als een bal het buitenveld wordt ingeslagen, is deze speler als het ware de aanvoerder die de andere spelers instrueert waar ze zich moeten opstellen en waar ze naartoe moeten gaan, zodat de bal teruggegooid kan worden naar het binnenveld om te voorkomen dat lopers te veel honken opschuiven", zegt ze.
"Samen met de catcher bepaalt deze speler waar iedereen moeten staan en waar de bal heen moet. De korte stop herinnert de tweede honkman eraan om op een bepaalde plek te staan en communiceert met de pitcher in welk soort dekking het team staat bij een stootslag."
Net als tweede honkspelers kunnen korte stops ook dubbelspel maken. Net als de midden-binnenvelder ontvangen korte stops worpen bij het tweede honk van pitchers, derde honkspelers en tweede honkspelers vanuit grondballen wanneer een loper bij het eerste honk is. Ze moeten de bal snel vangen, het tweede honk aantikken en de bal snel terug naar het eerste honk gooien.
6.Derde honk
Deze speler staat bij het derde honk. Als een rechtshandige slagspeler een krachtige bal slaat en iets voor de pitch staat, slaat deze de bal vaak naar links, waarbij de bal richting het derde honk of de linkerveldlijn wordt geslagen.
Dit soort ballen kunnen extra hard worden geslagen vanwege de hoek en kracht van de slag, zodat ze met een enorme snelheid op de derde honkspeler af komen. Deze positie wordt daarom ook wel de 'hot corner' genoemd.
"Het heet niet voor niets zo. Alles gebeurt zo snel, en je moet klaar staan", zegt Orchard. "Je moet ontzettend snel zijn en goede reflexen hebben."
Zodra ze een van deze lastige grondballen hebben gefield, moeten derde honkspelers de bal over het veld heen naar het eerste honk gooien: een van de langste worpen in het spel.
Maar derde honkspelers moeten niet alleen diep (of ver van de thuisplaat) spelen om meer tijd te krijgen om deze grondballen te fielden. Ze moeten ook klaarstaan om ballen te fielden die zachtjes naar het derde honk worden geslagen of die met een stootslag ('bunt') worden geslagen, een techniek waarbij een slagspeler de bal niet met een zwaai slaat, maar in een stilstaande positie met de knuppel boven de plaat.
Zogenaamde 'dragbunts', waarbij spelers de bal met een korte stootslag langs een honklijn slaan en dan naar het eerste honk sprinten, komen vaak voor bij softbal, aldus Chidester. Spelers op het derde honk moeten daarom snel zijn om naar voren te rennen, de bal te fielden en naar het eerste honk te gooien.
7.Middenvelder
De middenvelder is een van de drie spelers in het buitenveld, het grasgebied tussen het kale binnenveld en de rand van het veld. Alle buitenvelders hebben als taak het vangen van hoge ballen, het fielden van grondballen en het gooien van ballen naar binnenvelders. Middenvelders dekken een groot gedeelte van het buitenveld, dus zij zijn meestal het meest bekwaam van de drie buitenveldspelers, zegt Chidester.
"Zij hebben het beste bereik en het beste atletisch vermogen in het buitenveld. Ze moeten grote hoeken kunnen nemen en moeten snel zijn om hoge ballen snel te bereiken, vertelt ze.
Middenvelders fungeren bij de meeste teams ook als de aanvoerder van het buitenveld, zegt Chidester. Ze instrueren de links- en rechtsvelder waar ze moeten spelen, afhankelijk van de spelsituatie en de neiging van de slagspeler op de plaat om de bal een bepaalde kant op te slaan.
8.Rechtsvelder
De rechtsvelder speelt aan de rechterkant van het buitenveld, tussen het tweede en eerste honk. Maar net als bij honkbal zie je bij softbal meer defensieve verschuivingen waarbij spelers uitwijken naar een andere plaats dan hun normale positie om de voorkeursslagen van een slagspeler te benutten.
Als bijvoorbeeld bekend is van een rechtshandige slagspeler dat deze de bal bijna altijd naar de linkerkant van het veld slaat, kan een buitenvelder (net als een rechtsvelder) worden gevraagd om een diepe binnenveldpositie te spelen als de slagspeler aan slag is, waarbij deze achter de korte stop en de derde honkspeler staat.
In deze gevallen, zo zegt Orchard, wordt het voor buitenvelders steeds belangrijker om niet alleen uit te blinken in het vangen van hoge ballen, maar ook in het fielden van grondballen en ze naar het eerste honk te gooien.
9.Linksvelder
De linksvelder verdedigt het buitenveldgebied vanaf het tweede honk tot de linkerfoutlijn. Deze speler moet de kracht hebben om de bal ver te gooien, zegt Chidester.
"Je ziet vaak dat de bal door rechtshandige spelers hard naar een kant van het veld wordt geslagen, en de linksvelder moet de bal dan naar de thuisplaat kunnen gooien", vertelt ze. Deze lange ballen worden vaker naar de linkerkant dan naar de rechterkant van het veld geworpen, zegt ze, dus het is voor een linksvelder belangrijk om een sterke arm te hebben.
De linksvelder moet ook goed kunnen reageren op de lastige ballen die naar dat deel van het buitenveld worden gegooid, zegt ze. Als een rechtshandige slagspeler de bal hard naar het linkerveld slaat, spint de bal zodanig dat deze naar de linkerveldlijn afbuigt. Hetzelfde geldt wanneer een linkshandige slagspeler het tegenovergestelde doet en een bal naar het linkerveld slaat.
Maar de curve van de bal vanaf de knuppel van beide soorten slagspelers is anders: een bal die van de knuppel van een linkshandige slagspeler komt, heeft een scherpere curve dan een afbuigende slag die geslagen wordt door een rechtshandige slagspeler. De linksvelder moet klaarstaan en voldoende bekwaam zijn om beide ballen te vangen, zegt Chidester.
Aangewezen speler/flex
Voor het aanvallende team is de aangewezen speler ('designated player' of DP) hetzelfde als een aangewezen slagspeler ('designated hitter' of DH) bij honkbal, maar wel met een paar kleine verschillen. Net als de DH bij honkbal kan de DP in plaats van elk van de andere negen posities op het veld slaan.
Voorbeeld: als de DP wordt toegewezen aan de plek van de catcher in de slagvolgorde, slaat de DP in plaats van de catcher als deze aan slagbeurt is. De speler voor wie de DP slaat (in dit geval de catcher) wordt de flex-speler van het team genoemd.
In tegenstelling tot de DH bij honkbal kan de DP bij softbal ook verdedigend spelen. De DP kan tijdens de wedstrijd als wissel optreden van een andere verdedigende speler voor een inning, terwijl de andere speler naar de bank gaat. Later kan de startende velder weer worden teruggewisseld, waarbij de DP weer naar de bank gaat.
De speler die als flex-speler optreedt, slaat niet, tenzij deze de DP vervangt in de opstelling. In dit geval slaat de catcher zelf. Wanneer dit gebeurt, is de DP definitief uit de wedstrijd gehaald.
Tekst: Greg Presto